1967 – 1982

IV. Symbolen en scènes 

Vanaf 1967 verschijnen er steeds meer figuratieve vormen: citroenen, kanonnen, kersen, spijkers, spaden. Tegelijk past Lataster een grote variëteit aan nieuwe technieken en materialen toe om de figuratie toch de nodige expressiviteit te geven. Krijt, goud- en zilververf, zilverpapier en plastic vellen verhevigen de contrasten tussen het realistische en het abstracte.
De veranderingen die in zijn stijl vanaf de tweede helft van de jaren zestig optreden maken duidelijk dat zijn voortbouwen op de traditie van het abstract-expressionistische schilderen geen afsluiting voor nieuwe ontwikkelingen betekent. Het optreden van allerlei figuratieve elementen in zijn werken sindsdien laten al een grotere “afstandelijkheid” t.o.v. van het onderwerp zien. De toeschouwer wordt niet meer zo direkt meegesleept en opgenomen in een wereld die geheel gevuld lijkt van eeuwig met elkaar botsende en op elkaar ingrijpende kleuren en vormen. Het contrast tussen naturalistische vormen en de abstracte context, tussen verschillende materialen en technieken suggereren gelaagdheid in tijd en ruimte. De toeschouwer wordt met de schilder een getuige van symbolische gebeurtenissen, verhalen en scènes, die zich op een zekere afstand van hem in ruimte en tijd afspelen, maar die toch een grote emotionele respons oproepen.
Die afstand en vervreemding worden bijvoorbeeld opgeroepen doordat in een serie werken kanonlopen van glanzend staal buiten proportioneel grote gele en groene citroenen afschieten of juist beschieten, terwijl goud- en bont gekleurde explosies het wapentuig als in een circus act belachelijk maken. De citroenen, zoals in Geliefd goud, Gouden ontlading of Gewonde citroen uit 1968-69, hebben iets logs, koddigs, zijn kwetsbaar en hebben toch in hun meegaandheid iets gevaarlijk manipuleerbaars.
De invoering van op zich aan het schilderen wezensvreemde materialen, zoals plastic folie, goud- en zilververf en (later) spuitlak heeft een bijzonder effect: het versterkt de expressiviteit. N.a.v. Pastorale II merkte Lataster eens in een interview op: “Je kunt iets dramatisch verhevigen door er een niet-dramatisch iets naast te zetten (….) Ik heb eens een schilderij gemaakt waarop in het midden een boer stond te spitten. Hij spit en de kluiten veranderen in boezems van vrouwen. Links van hem is een onbewerkt stuk land. Als ik dat deel gewoon zwart geschilderd zou hebben zou het alleen maar een mooi schilderij zijn geworden. In plaats daarvan heb ik daar zwart plastic ingevoerd. Keihard. Dat is zo vulgair. Maar het werkt heel duidelijk: zo wordt het begrip realiteit verhevigd binnen de illusie van een schilderij. Die illusie wordt door die tegenstelling op zijn beurt weer ver sterkt.”
Een droomachtige, surrealistische sfeer wordt mede opgeroepen door de goud- en zilverkleurige ruimte waarin de scènes zich meestal afspelen, terwijl plastic vellen en spiegelende geometrische vlakken als een soort projectieschermen of verhullende gordijnen weer ruimtes en beelden in die ruimte suggereren (Licht, lucht over begraven fruit, 1972).
Vanaf 1973 verdwijnt het plastic weer uit Latasters werk. Het lijkt wel of dit lastige materiaal hem te veel ervan weerhoudt om de formele kanten van de compositie te exploreren. De nadruk komt steeds meer te liggen op het contrasterende spel van geometrische vlakken, driehoeken en vierkanten met daar doorheen brekende vormen. Vaak zijn het spaden, die scheppen of na gedane arbeid in de grond steken, die de omvorming en aantasting symboliseren. Het thema van de arbeid en vooral van het “scheppen” komt terug in vele werken.
In 1976 krijgt het publiek voor het eerst de gelegenheid om zowel dit nieuwste werk als een overzicht van zijn scheppingsperiode vanaf 1939 in een waar “Lataster festival” van tentoonstellingen te zien. Het is ook een soort eerbetoon van zijn geboorteprovincie Limburg: de grote retrospective blijft in het Raadhuis van Heerlen, de tentoonstelling met het laatste werk wordt geopend in het Bonnefantenmuseum van Maastricht en reist vervolgens naar het Turmacgebouw van de Peter Stuyvesantstichting in Amsterdam en het Stedelijk Museum van Schiedam. De kunstkritiek reageert met uitgebreide beschouwingen over Latasters hele werk. De belangrijkste eigenschappen van dit werk worden herkend en bewonderd: het tegelijk “pure schilder” zijn en betrokken blijven op de werkelijkheid, de vernieuwingsdrang en de continuïteit, het vitale en spontane zowel als het afgewogene.
Voor de catalogus van beide tentoonstellingen schreef Sandberg een nieuwe tekst, waarvan een passage deze eigenschappen zo samenvat:

“ger lataster
is een man van karakter
gedurende tientallen jaren
volg ik zijn groei
telkens als ik zijn atelier binnenkom
is het nieuw wat ik zie
diezelfde felheid van verfstreek en kleur
die zich elke keer in een nieuwe gedaante openbaart
vitaal en overtuigend”

Rond 1979 treedt weer een belangrijke vernieuwing en verrijking van Latasters techniek op. Na al lange tijd gebruik te hebben gemaakt van gespoten metaalverf past hij nu ter vervanging van de met de kwast geschilderde olieverf ook spuitlak in de gewone kleuren toe. Dit heeft een enorme verheviging ten gevolge van het contrast tussen de de dikkere, plastische olieverf, die met het paletmes wordt opgebracht, en het egale en toch wolkig ongrijpbare van de spuitverf. Dit contrast brengt een prachtige ruimtelijke werking en gelaagdheid van het beeld teweeg. De combinatie van zilver, goud, paars, rose en groen roept in veel doeken een romantische stemming op.
Een andere nieuw element, het houtskool, produceert een nog rijker gamma aan contrasten: tussen getekende strepen en doffe licht- en donkergrijze vlakken en de wolken spuitlak en de glimmende olieverf. Als reactie op de abstracte werking van deze materialen en kleuren, en de ongrijpbare ruimtes en spiegelingen, introduceert Lataster vervolgens allerlei heel reële objecten: hamer en sikkel, bijlen, paletten, en opnieuw in vele gedaantes: de spade. Vooral de grote bijlen en schoppen lijken manifestaties van bovenindividuele, zelfs bovenmenselijke krachten als ze optreden in combinatie met machtige engelenvleugels.
Minder dramatisch zijn een aantal subtiele, poëtische schilderijen uit 1982, die een duidelijk gemeenschappelijk karakter hebben: De moeder toont het kind hoe de avond valt , De vader toont zijn kind de bliksem en een ongetiteld werk uit dezelfde serie .